donderdag 12 juni 2014

vormverzuim in kinderporno zaak - vrijspraak

Rechtbank straf vormfout af:
Betrokkene werd verweten dat hij ruim 16000 kinderporno afbeeldingen zoals bedoeld in art 240B wetboek van strafrecht op zijn computers had.

Betrokkene werd 's ochtends wakker van de inval van de politie waarbij zijn deur werd geforceerd.  Plotseling stond de politie naast zijn bed.  Betrokkene leidde een nogal teruggetrokken leven. De politiemensen waren, na vele jaren, de eersten die bij hem thuis kwamen. De politie neemt wat computers mee en verhoort hem kort. Later die dag repareert hij zijn deur.  De politie schrijft echter op in het proces verbaal: betrokkene heeft toestemming verleend aan de politie om binnen te treden en ook schriftelijk toestemming verleend om zijn woning te doorzoeken. De schriftelijke toestemming ontbreekt. Er is ook geen proces verbaal van binnentreden en doorzoeking. Ook ontbreekt het PV van het gehoor dat die dag is afgenomen. Er kan dus ook niet worden vastgesteld of betrokene is gewezen op zijn zwijgrecht en op zijn recht op consultatiebijstand.

Er is volgens de rechtbank door de politie gehandeld in strijd met de Algemene Wet op het Binnentreden gegeven voorschriften. Er is volgens de rechtbank inbreuk gemaakt op het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van verdachte. De rechtbank oordeelt dat er ook sprake is van schending van het beginsel van een eerlijk proces ( fair trial) zoals bedoeld in artikel 6 EVRM.

De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een onherstelbaar ernstig vormverzuim  in het voorbereidend onderzoek waarbij betrokkene is geschonden in zijn rechten zoal bedoeld in art 6 en 8 EVRM, zoals bedoeld in art 359 A Strafrecht, en dit moet leiden tot bewijsuitsluiting. Betrokkene wordt vrijgesproken. Het O.M. heeft geen hoger beroep ingesteld.

Conclusie: Hoewel de Hoge Raad de lat voor vormverzuimen hoog legt kan de politie ook te ver gaan. In dat geval kan bewijs worden uitgesloten hetgeen kan leiden tot vrijspraak. www.bondam.nl 

woensdag 11 juni 2014

drinkspelletje studenten eindigt in verkrachtingszaak...

Drinkspelletje in gemengd studentenhuis eindigt in een verkrachtingszaak bij de meervoudige strafkamer - vrijspraak

De aangeefster had verklaard dat zij die avond samen met cliënt en een paar huisgenoten een drinkspelletje hadden gedaan en dat zij nogal veel hadden gedronken. Zij en cliënt, die in hetzelfde pand ook een kamer had, zouden vervolgens ieder naar hun eigen kamer zijn gegaan om te gaan slapen.

Later in die nacht zou zij plotseling wakker zijn geworden doordat cliënt bovenop haar lag en seks met haar had. De aangeefster had hierover vervolgens wisselende en deels tegenstrijdige verhalen verteld aan huisgenoten en haar familie, die ook allen werden gehoord door de politie, en later ook de rechter.

Cliënt zou haar excuus whats app berichten hebben gestuurd. Cliënt zou toen al hebben gezegd dat hij het zich niet meer goed kon herinneren. Wel moest hij het huis na een "huisberaad" verlaten. Hij moest een excuusbrief schrijven aan zijn studentenvereniging en verliet deze ook. Vervolgens verliet hij ook zijn studentenstad. Pas veel later kwam de zaak bij de politie (en bij mij). Pas toen beriep cliënt zich op zijn zwijgrecht.

De tenlastelegging luidde verkrachting, dan wel seksueel binnendringen van iemand die in staat van lichamelijke onmacht verkeert, dan wel de poging daartoe. De eis was een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact, alsmede een voorschot immateriële schadevergoeding van 2500 Euro..... Kortom een nogal heftige eis voor een nette student...

Bij de rechtbank heeft cliënt verklaard het zich niet meer goed te kunnen herinneren wat er is gebeurd. De rechtbank oordeelt, nadat cliënt twee weken in spanning had gezeten, dat er geen steunbewijs was voor de aan de verdachte ten laste gelegde handelingen. Al hetgeen derden hebben verklaard berust volgens de rechtbank slechts direct of indirect op de verklaring van aangeefster zelf. Er is geen wettig en overtuigend bewijs. Vrijspraak. Na twee weken blijkt dat de Officier van Justitie geen hoger beroep heeft ingesteld. Cliënt hoeft niet te zitten, kan verder met zijn leven, en krijgt niet voor tachtig jaar een strafblad... Een terechte uitspraak. http://www.bondam.nl 

Noodweer - (zelfverdediging)

Het beroep op noodweer (zelfverdediging) wordt niet zomaar aanvaard. De rechtspraak is zeer kritisch. Ik kan dan ook een ieder adviseren om nooit in die discussie terecht te komen. Want wellicht win je die discussie uiteindelijk, je moet er soms wel voor naar de Hoge Raad. En daar zit niemand op te wachten. Al die tijd ben je immers verdachte van een geweldsdelict. En hoewel er zou moeten worden uitgegaan van de onschuld presumptie (iedereen moet voor onschuldig worden beschouwd totdat het tegendeel bewezen is) kan zelfs al de verdenking grote gevolgen hebben. Denk bijvoorbeeld aan al die mensen die werken in de beveiliging die afhankelijk zijn van een grijze pas, of sportschutters of jagers.  Zij hebben direct een probleem. Dus zeker tot voor kort was mijn advies wees gewoon een lafaard en laat je overvallen, in elkaar slaan, neersteken,  lek schieten,  doe vooral niets,  en ga daarna getuigen verzamelen, foto's maken en aangifte doen.

De vraag die lagere rechters vaak slechts stellen is "kon je niet weglopen? Vergeten wordt dan echter de belangrijke vraag "moest je weglopen?" Daar lijkt nu verandering in te komen. Er is een kentering te bespeuren in de rechtspraak. Niet langer gaat het alleen om de vraag of je je aan de aanval had kunnen onttrekken. Het is primair van belang of je wel aan de aanval had moeten onttrekken. In zoverre komt zelfs het Amerikaanse beginsel "stand your ground"  in beeld.  Als je dus wordt aangevallen, bijvoorbeeld in je eigen huis door een inbreker,  is dus primair de vraag of je je wel aan de aanval moet onttrekken. Daarna pas of je je aan de aanval kon onttrekken.

ECLI:NL:HR:2014:858 Hoge Raad, 08-04-2014, 12/02123 met ECLI:NL:PHR:2014:259
samenvatting: 

Noodweer
In de rechtspraak met betrekking tot het ‘vluchtvereiste’ kan een onderscheid gemaakt worden tussen een feitelijke en een normatieve vraag: bestond de mogelijkheid te vluchten (feitelijke vraag) en was de aangerande gehouden te vluchten (normatieve vraag)? Onjuist is in ieder geval de verwerping van een beroep op noodweer met de motivering dat verdachte zich aan de aanranding had kunnen onttrekken en dat dus ook had moeten doen. De rechter dient juist andersom tewerk te gaan. Hij zal zich eerst moeten afvragen of gevergd kon worden dat degene die zich op noodweer beroept zich aan de aanranding zou onttrekken en pas daarna, wanneer die vraag bevestigend is beantwoord, of vluchten voor verdachte ook mogelijk was. Verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding zal niet noodzakelijk kunnen worden geacht, indien verdachte zich aan de aanranding had kunnen en moeten onttrekken.


http://www.bondam.nl