dinsdag 15 april 2014

teveel UGL, alcoholslot, invordering rijbewijs, ontzegging rijbevoegdheid of andere extra straf door politierechter?

invordering rijbewijs, ontzegging rijbevoegdheid of andere straf door politierechter na alcoholslot?

Na aanhouding voor rijden onder invloed van alcohol worden er door de overheid twee aparte wegen bewandeld. Die van het CBR en die van de strafrechter. Veel mensen voelen zich "dubbel gepakt".

Als het CBR de maatregel van deelname aan een alcoholslot programma (ASP) oplegt dan is dat een maatregel die in de praktijk ongeveer 5000 Euro kost, en twee jaar duurt.

Dat staat officieel volledig  los van de vrijwel altijd ook nog volgende strafzaak bij de politierechter. Daar gaat het dan meestal om een ontzegging van de rijbevoegdheid voor een aantal maanden  en een geldboete. De vraag is dan in hoeverre de opgelegde alcoholslot programma maatregel dient mee te wegen in de beoordeling in de strafzaak.

Hier wordt heel  wisselend over gedacht.

Er zijn drie benaderingen:
1. Het alcoholslot programma van het CBR is een maatregel en geen straf, dus de strafrechter heeft daar niets mee te maken; Je krijgt en een ASP en een straf.
2. het alcoholslot programma van het CBR is officieel een bestuursrechtelijke maatregel maar feitelijk een straf; Omdat niemand twee maal voor hetzelfde feit bestraft mag worden is volgt er geen nieuwe straf door de strafrechter. Het OM is niet ontvankelijk ( zie hierna voor zo'n uitspraak) ;
3. En alles wat daar tussen in zit: de richtlijnen van het OM houden inmiddels rekening met de eventuele oplegging van een ASP. Sommige Officieren van Justitie gaan daar echter gewoon aan voorbij en eisen als vanouds alsof alsof er geen ASP maatregel is opgelegd.  De rechtbanken zijn daar niet aan gebonden. De rechters hebben hun eigen LOVS orientatiepunten maar zijn vrij in de afwegingen die zij kunnen maken.  

Omdat hier echter wisselend over wordt gedacht liggen hier kansen voor de verdediging. Dit kan al in een vroeg stadium, en ook al bij de teruggave van het ingevorderde rijbewijs in de raadkamer van de rechtbank.
Een mooi voorbeeld van niet ontvankelijk verklaring door de rechtbank is  de volgende overweging die leidt tot niet ontvankelijkheid van het O.M. ( en dus geen straf door de politierechter):

De politierechter verklaart het OM niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte en overweegt daartoe als volgt.

Dit is niet de eerste zaak waarin een nog niet strafrechtelijk veroordeelde burger te maken krijgt met verschillende trajecten bij verschillende overheidsinstanties. Het rijbewijs van verdachte is ingevorderd en doorgestuurd naar het CBR en voornoemde instantie heeft krachtens een hem toegekende eigen wettelijke bevoegdheid een procedure ingesteld en uitgevoerd, zonder dat hier een strafrechter aan te pas is gekomen of kan komen. Het begint in de strafprocedure bij het OM en in de bestuursrechtelijke procedure bij het CBR bij hetzelfde feit: verdenking van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (“dronken rijden”). De politierechter gaat er van uit dat beide procedures, die elk een verschillende wettelijke achtergrond hebben, naast elkaar kunnen bestaan en dat het OM in beginsel te allen tijde krachtens eigen bevoegdheid tot vervolging mag besluiten. Het is echter, mede gelet op bijzondere feiten en de omstandigheden van het geval, denkbaar dat die keuzevrijheid om te vervolgen aan enige beperking onderhevig kan zijn. In het onderhavige geval is verdachte door het opleggen van de verplichting om een of meer cursussen te volgen en deel te nemen aan het alcoholslotprogramma bij voorbaat gedwongen om veel kosten te maken, zonder dat een strafrechter aan een inhoudelijk beoordeling van de zaak is toegekomen. Niet ondenkbaar is dat de strafrechter anders oordeelt over de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de verdenking van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 dan die andere overheidsinstantie, het CBR.

In deze zaak is niet gebleken dat bij het CBR op dezelfde wijze als in de strafzaak, waarin verweren van verdachte aan de orde komen, onderzoek wordt gedaan naar de feiten die hebben geleid tot het invorderen van het rijbewijs. Het CBR is echter in feite – als derde overheidsinstantie – reeds vóór de behandeling bij de strafrechter overgegaan tot het opleggen van vergaande maatregelen, terwijl het, zo blijkt in deze zaak, nog niet zonder meer vast staat dat het aan de verdachte verweten feit in de strafzaak tot een bewezenverklaring leidt. Dit betekent dat verdachte door twee overheidsinstanties tegelijkertijd wordt bejegend, terwijl de ene overheidsinstantie (het CBR) de andere (de rechter) de vrijheid ontneemt om naar bevind van zaken tot een behoorlijke afdoening van de (straf)zaak over te gaan. Daaraan doet niet af dat het CBR en het OM geheel volgens de aan hun toegekende eigen bevoegdheden handelen, voor de burger blijft het “de overheid” die tegen hem maatregelen treft en hem al straf (niet in strafrechtelijke zin) heeft opgelegd. De mogelijkheden om zich tegen de beslissingen van het CBR te verweren blijken in de praktijk praktisch nihil te zijn, deze worden direct uitgevoerd. De politierechter constateert dat hij door het optreden van het CBR in de onderhavige zaak dermate in zijn beslissingsvrijheid wordt beperkt dat een redelijke en billijke strafrechtstoepassing niet meer mogelijk is. Op grond hiervan verklaart de politierechter het OM in deze zaak niet-ontvankelijk in zijn vervolging. 

meer informatie : www.bondam.nl